13

Het zomerfeest in het Zuid-Franse dorp loopt ten einde. Onder een strakke sterrenhemel klinkt in het park nog verwaaide walsmuziek waarop bejaarde dorpsbewoners dansen. Sommigen lijken nog van elkaar te houden. Slingers gekleurde lampjes hangen van boom tot boom; een paar lampjes zijn stuk. In een kermiskraampje kan je plastic eendjes uit een waterbak vissen en, naar gelang de kleur van het eendje, een prijs winnen. De oude vrouw die het kraampje drijft begint met opruimen en laat het water uit de eendenbak lopen. Haar kleinzoon van twaalf jaar helpt met opruimen. Voor de 13e-eeuwse kerk steken zijn vriendjes vuurwerk af.

Baie Blanche

Het lijkt wel alsof Otto vuurwerk hoort. Hij is op weg naar Baie Blanche om de toestand aldaar te inspecteren. Vanaf de porche van zijn huis had hij al gezien dat de zeilboot voor anker lag en dat een aantal mensen op het strand bezig was.

"Hi there" roept Otto in zijn beste Engels.

"Bonjour" gooit hij er maar achteraan, het is per slot een Frans eiland.

Op het strand lopen twee mannen en twee vrouwen. Ze draaien hun hoofd naar Otto toe en roepen, net niet tegelijkertijd, "hallo!"

Otto houdt zijn hoofd even scheef en lijkt daarmee het door de anderen geroepen 'hallo' te wegen.

"Nederlanders?" roept Otto terug. Ze zijn nog niet binnen normaal gespreksvolumeafstand. De zee likt met golven als lippen aan het strand. De zee maakt een ritmisch, smakkend geluid. Ze zwelt aan en sterft weg.

"Zeker weten!" De man draagt een bermuda zwembroek en heeft een geweer in zijn hand. Otto schat zijn leeftijd op een jaar of dertig. Hij ziet er gebruind uit, een bierbuik hangt half over zijn broek.

Otto knikt naar het geweer.

"Ik dacht al vuurwerk te horen of iets dergelijks, maar het was dus een geweerschot?"

"Klopt ja, ik moet binnenkort mijn schietvaardigheidsbewijs halen en ik dacht hier mooi even te kunnen oefenen." Hij wijst op een schietroos die hij op een palm aan de rand van het strand heeft geprikt.

"Schietvaardigheidsbewijs?", vraagt Otto.

"Ja, golfvaardigheidsbewijs, vaarvaardigheidsbewijs, schietvaardig-heidsbewijs, snap je?"

"Nou, niet echt" zegt Otto. "Maar één ding is zeker: op dit eiland mag niet met vuurwapens geschoten worden."

"Hoezo? Wie zegt dat?"

"Ik" zegt Otto.

Terwijl Otto 'ik' zegt is het alsof een elektrische schok zijn hersenen treft. Verstijfd is Otto zich opeens bewust van zichzelf, als zelden tevoren. Hij voelt zich vollopen met herinneringen, ze dwarrelen door elkaar. Hij moet een wind laten; zijn keel voelt dichtgeknepen. In zijn hoofd draait zijn levensfilm. Zijn geest zit opgesloten in zijn lichaam, hij voelt een enorme eenzaamheid. Hij heeft dorst maar wil niet drinken. Otto ziet zich als jongetje met een autootje spelen; de sporen van de autobandjes in het zand. Dat je eerst het droge rulle zand weg moest vegen tot je een harde, wat vochtige ondergond had. Want pas dan lieten de autobandjes echte bandensporen na in het zand. Moest je wel bandjes van echt rubber hebben, met profiel.

De schok duurt maar een fractie van een seconde. Otto beseft dat hij wat moet zeggen. De man heeft het geweer achteloos in de hand, maar de loop wijst wel naar Otto.

"Ik, Otto de Haas, in dienst van de Franse Republiek, tot uw dienst."

"Tot mijn dienst?" vraagt de man. Hij neemt een dreigende houding aan, doet een stap in Otto's richting. "Dat maak ik toevallig lekker zelf wel uit!"

De anderen zijn naast de man met het geweer gaan staan. Eén van de vrouwen slaat een arm om hem heen waardoor haar strandgewaad openvalt en één van haar borsten zichtbaar wordt.

Otto kijkt van de loop van het geweer naar de borst van de vrouw en weer terug. Hij probeert de man met het geweer aan te kijken en weet nu echt niet meer wat hij moet zeggen.

"Happiness is a warm gun", flapt Otto eruit, "John Lennon zong het al.'"

"Weet je wat jij doet", vraagzegt de man, "jij zorgt dat je hier wegkomt, dat we je niet meer zien, dat je ons heel fijn met rust laat. Misschien laten we jou dan ook met rust."

Later op de veranda overdenkt Otto de situatie. Het is toch eigenlijk krankzinnig dat ik hier op een alleen door mij bewoond Caribisch eiland zit, om een beetje tot mezelf te komen, om afstand te nemen, en dan krijg je dit! Een paar Hollanders van het vervelendste soort die op hun zeilvakantie uitgerekend dit eiland aandoen. De werkelijkheid blijkt toch altijd weer merkwaardiger te zijn dan je kan verzinnen. Als ik een boek zou schrijven en ik zou deze scène op het strand, met de oefening voor het schietvaardigheidsbewijs en al, in het boek opnemen, dan zou de lezer dit toch een behoorlijk ongeloofwaardige toestand vinden, denkt Otto. Maar kijkend over de rand van zijn veranda, ziet Otto in de verte wel degelijk het kampvuur dat de Hollanders hebben aangestoken. Af en toe hoort hij een vaag gebral en flarden van muziek die uit de ghetto blaster komen, gemengd met het geluid van het breken van de golven op het strand. Het zij zo.

Al met al vindt Otto dat hij de situatie nog niet zo gek heeft behandeld. Hij is niet echt in paniek geraakt. Door zijn gedrag en zijn wat vervreemdende verwijzing naar John Lennon, wisten die Hollanders uiteindelijk niet zo goed wat ze met hem aan moesten. In ieder geval hebben ze hem verder met rust gelaten en heeft hij daarna geen geweerschoten meer gehoord, bedenkt Otto.


naar volgende hoofdstuk



Last modified:  ÓForceDragon