Het is zeven uur in de ochtend. Ganzen vliegen gakkend over Otto's huis in Nederland. Maria staat onder de douche. Zoals zo vaak probeert ze zich een voorstelling te maken van hoe het er bij Otto uitziet. Ook nu komt ze niet verder dan het stereotype beeld van wuivende palmen, een knalblauwe zee en een hagelwit strand. Ze houdt haar gezicht omhoog in de waterstraal, terwijl ze het haar uit het gezicht veegt. Misschien regent het wel bij Otto denkt Maria. Ze bedenkt zich dat het bij Otto nu midden in de nacht moet zijn en dus donker. Otto zal wel in bed liggen. Ze mist zijn lichaamswarmte, zijn tederheid. Ze neemt zich voor om een stuk langs de rivier te fietsen nadat ze Marieke bij school heeft afgezet.
Al fietsend merkt Maria dat ze harder fietst dan ze eigenlijk wil. Ze moet vandaag nergens naar toe, ze fietst om zich te ontspannen, en toch fietst ze alsof ze haast heeft. Ze concentreert zich een tijdje op haar ademhaling en gaat rustiger fietsen. Nu kan ze bewuster om zich heen kijken en genieten van het landschap. Otto mag dan zijn Bounty paradijs hebben, dit Hollandse rivierlandschap mag er ook zijn denkt ze. Ze ziet een paar ganzen die blijkbaar nog niet terug zijn gevlogen naar Siberië of waar ze dan ook vandaan waren gekomen vorige herfst. De koeien staan alweer een tijdje in de wei, de ooievaars waren al eind februari, toen Otto nog thuis was, uit Afrika teruggekeerd op hun nest bij de boerderij waar Maria langs fietst.
Opeens slaat het Maria dat de koeien zwart-wit zijn gekleurd en hoe maf dat eigenlijk is. Als je een dier zou moeten scheppen dat in een groene omgeving moet rondlopen, dan maak je dat toch niet zwart-wit? Zouden de natuurlijke vijanden van de koe deze kleuren zo afzichtelijk vinden dat ze de koe daarom niet op hun menu hebben staan, waardoor in de evolutie het dragen van een zwart-witte vacht een geslaagde overlevingsstrategie is? Maria zoekt naar een vergelijkbaar voorbeeld in de plantenwereld, maar ze kan geen zwart-wit gekleurde plant bedenken. In het dierenrijk heb je natuurlijk verder nog de zebra, maar die vindt Maria er nu al even idioot uitzien. En voor de ooievaar en andere zwart-witte vogels kan je zeggen dat het zwart-witte verenkleed past bij een lucht met wolken boven grijs water. Krankzinnig, denkt ze, al die jaren kijk je naar een zo algemeen voorkomend dier als een koe, zonder erbij stil te staan hoe idioot dat beest er eigenlijk uitziet. Ze bedenkt zich dat ze deze gedachten nooit had gehad als ze Otto niet was tegengekomen.
Weer thuis riep het huishouden. Zo chaotisch als ze maar al te vaak is, ze houdt wel van een super opgeruimd huis. Serkan is weer eens aan het verharen. Maria slaat aan het stofzuigen. Dit doet ze terwijl ze op haar duim zuigt van haar vrije hand. Haar gedachten gaan weer naar Otto. Zou Otto haar nog wel uitdagend genoeg vinden? Want was uitdaging niet één van de pijlers van hun verhouding? Ze herinnert zich een oudejaarsnacht lang geleden. Het was al dik na twaalven, ze deden samen de afwas nadat het bezoek weg was gegaan. De kinders, de oudste was toen 7 jaar, lagen al lang op bed. Nou ja, de afwas samen, Otto zat meer aan de keukentafel om zijn zoveelste allerlaatste biertje te drinken.
Na een klaagzang over het burgerlijke bestaan dat ze leidden, had Otto gezegd "zie je nou, als wij geen kinderen hadden gehad, waren we nu in de auto gestapt en naar Zuid Frankrijk gereden, naar het licht en de zon." Otto had in zijn studententijd en in de verkeringstijd met Maria lang het adagium verkondigd 'kinderen hinderen'. Waarop Maria had geantwoord "hoezo zouden we nu niet naar Zuid Frankrijk kunnen rijden? Ik doe het hoor, ik haal de kinderen uit bed en we gaan." Otto had hem flink geraakt en keek naar Maria. 'Wat een vrouw is dat toch, maar nu overspeelt ze haar hand toch', had hij gedacht.
"Oké Maria, dan gaan we, dat wil ik nog wel eens zien, yes, hatsikidee, proost!"
"Nu even oppassen Otto, ik ga je nu vragen of je écht wil gaan, als je ja zegt, gààn we ook echt, oké? Ik heb nauwelijks gedronken, ik kan rijden, oké?" Ze legde de afwasborstel neer, stak haar duim in de mond en ging in haar karakteristieke pose staan met haar ene been opgetrokken en de voet op kniehoogte tegen haar andere been, ondertussen strak naar Otto kijkend.
'Ka-netter' dacht Otto, 'ze meent het nog ook geloof ik. Kan mij het schelen ik zeg ja'.
"Ja" zegt Otto.
Maria legde de afwasborstel neer, ging naar boven, maakte de kinders wakker, die verrassend enthousiast reageerden ondanks hun slaperige koppen. Ze had binnen een uur de boel zo geregeld dat ze in de auto zaten naar Zuid Frankrijk. In een vlaag van verstandsverbijstering had Otto nog paspoorten en girobetaalkaarten bij zich gestoken en in de telefoonbeantwoorder van een bevriende verzekeringsagent hun reis verzekerd.
Ze hadden een fabeltastische week gehad.