"Nou vertel het maar, je zit nu al een behoorlijke tijd op dit eiland. Je wilde een tijdje alleen zijn om in alle rust en zonder geldzorgen na te denken over de vragen des levens. Hoe ben je gevaren?"
Do en Otto zitten op de veranda, een aangename bries komt van zee.
"Tsja" zegt Otto, "wel veel nagedacht natuurlijk. Gaandeweg ben ik er wel achter gekomen dat je gemakkelijk zegt dat je over de vragen des levens na wilt denken, maar misschien is wel de grap dat je die vragen pas kan beantwoorden als je weet welke vragen je moet stellen. Zodra je dat weet ken je ook de antwoorden."
"Dat klinkt bemoedigend, Otto, mis je vrouw en kinders niet te veel?"
Otto is echter nog bezig met de vragen en antwoorden.
"Neem nou een vraag des levens die vaak wordt gesteld: is er leven na de dood? Hoe zinvol is die vraag als je je bedenkt dat het negatieve antwoord - er is geen leven na de dood - nergens op slaat. Als ik leven even definieer als het hebben van bewustzijn, dan is het zonneklaar dat we altijd zullen leven."
Otto komt op toeren.
"Het bewijs is niet dat er iets als reïncarnatie zou bestaan, of dat er mensen zijn die zeggen herinneringen te hebben aan een vorig leven, al sluit ik dat helemaal niet uit. Het bewijs is het omgekeerde: je kan geen herinnering hebben aan het niets. Je kan per definitie geen herinnering hebben van een geheel bewusteloze toestand. Dus ook al zou je gedurende een miljoen jaar geen bewustzijn hebben, je zou er niets van weten, je hebt er niets van gemerkt. Net als na een droomloze slaap. Dat is het mooie van niets. Ja, zal je zeggen, maar wie zegt mij dat de dood, het niets, niet eeuwig duurt? Hoe kan je vanuit het niets zomaar bewustzijn krijgen? Nou ja, dat wordt nu net bewezen omdat je nu leeft, schijnbaar vanuit het niets."
"Zo had ik het nog niet bekeken" zegt Do. Ze kijkt naar het zongebruinde gelaat van Otto. Zijn haar hangt inmiddels tot over zijn schouders en wuift met de warme zoute wind voor zijn ogen heen en weer. Do ziet dat hij een andere blik in de ogen heeft dan in de tijd van hun eerste ontmoeting. Hij kijkt met meer glans en toch ook met meer berusting dan destijds. Do draait haar hoofd naar de zee. De schuimgetopte golven rollen af en aan. Mooi toch hoe de ontmoeting van twee tegengestelde stromingen zo'n krachtige, prachtige golfbeweging schept, geheel anders van verschijningsvorm dan het vlakke water van de twee botsende stromen, en toch bestaand uit exact hetzelfde materiaal: water. Zo gaat het misschien ook met verschillende culturen die samenkomen, denkt Do. Het botst maar het basismateriaal is hetzelfde: de mens.
Otto haalt Do uit haar overpeinzingen. "Weet je nog dat ik een tijdje terug dat rare ding heb gevonden?" Otto staat op en haalt het ding tevoorschijn. Do pakt het ding en draait het een paar keer om in haar handen. "Dit lijkt inderdaad niet iets natuurlijks Otto, daarvoor is het te symmetrisch en te gaaf van vorm. En inderdaad, je zou zeggen dat het open moet kunnen." Ze probeert van alles tot ze met haar duim en wijsvinger op de beide ronde verdikkingen drukt aan de uiteinden van de lange kant van het ovale ding en gelijktijdig met de andere hand met duim en wijsvinger op de verdikkingen aan de korte kant drukt. Ze horen een droge klik. "Joehoe!" roept Do. "Ka-netter!" stamelt Otto. "Nu gaan we het beleven!"
Met wat heen en weer geschuif krijgt Do het voorelkaar om de bovenkant, als een soort deksel, eraf te halen. Do en Otto buigen zich over het ding om te kijken wat er in zit. Er zit niks in. Wel zien ze op de bodem en aan de binnenkant van de deksel een soort tekeningen met figuren, lijnen en punten. "Geef eens?", vraagt Otto aan Do. Otto bekijkt de tekeningen. "Volgens mij zouden de binnenkant van de bodem en van de deksel twee sterrenhemels voor kunnen stellen", zegt Otto, "een paar van die punten zijn gekleurd; ik zie een blauwe, een groene en een rode."